Takkelingen
Jij had het voorgesteld ‘zullen we een nachtwandeling in het bos gaan maken?’ En nu liepen we daar in het bos, wij tweeën helemaal alleen. Het pad dat we volgden bracht ons tot diep in het bos. Plots bleven we staan. Jij zag het eerst, die boom met wijd uiteenslaande takken, en op elke tak, het waren er drie, zat een kleine vogel. We stonden doodstil en keken. Toen zag ik het. ‘Het zijn jonge bosuiltjes’ fluisterde ik. Toen vertelde ik je dat het takkelingen waren. ‘Waarom heten ze takkeling?’
Jij vroeg het en ineens hoorden we sissen of was het zuchten? Weer fluisterde ik: ‘als de uilskuikens uit het nest komen, kunnen ze nog niet vliegen. Met hun scherpe klauwtjes klimmen ze van de ene tak naar de andere. Daarom worden ze takkeling genoemd.’ Hierna zeiden we niets meer en luisterden naar de nacht in het bos. Nu we de jonge bosuiltjes zagen en gehoord hadden wilden we ook wachten om de ouders van deze takkelingen te horen. Ze konden niet ver weg zijn. Ik kon het niet laten en imiteerde de roep van een bosuil ‘oeoe Oeoe oerleoereloe’. Misschien gaf hij antwoord.
Direct klonk een verontrust roepen ‘oei oe oerleoereloe’. Wij hielden ons stil. De takkelingen sisten en zuchtten.
In februari had het bosuilenpaar gezocht naar een verlaten eksternest. Dat gebruikten ze graag, want eksters houden van mooie glimmende dingetjes. En in dit nest lag zomaar een gouden ring. Blij met deze vondst begon het paren en dagelijks legde Oera, het vrouwtje een ei. Dit jaar werden het er drie. Na 28 dagen braken de eitjes open en kwamen er de drie onbenullige uilskuikens uit. Wat waren ze schattig, zo onbeholpen. Maar hierna hadden ze het druk gehad met af en aanvliegen van voedsel. Nu was het maart en ze waren moe. Die ochtend zaten de twee kersverse ouders op de rand van het nest en zuchtten ‘ze zijn weg, de lieverds. En ze kunnen nog niet eens vliegen‘, zei Oera. ‘Dan kunnen ze niet ver weg zijn’, stelde haar man haar gerust.
En dat waren ze ook niet, want wij zagen ze zitten. Voor de ouders was het opvoeden nog niet klaar.
In de komende tijd moesten hun jongen nog leren wat ze konden eten en waar dat voedsel te vinden was. We bleven stilletjes ineengedoken zitten luisteren. En ja, al gauw hoorden we ‘kwiejit’ en nog een keer het schelle ‘kwiejit!’ Het roepen van het vrouwtje Oera. En ook weer het oeoe oerleoerleloe van het mannetje Oe. Ze vlogen rechtstreeks naar hun jongen om ze te voeren. We konden er geen genoeg van krijgen en bleven de hele nacht. Wat was er veel te beleven in zo’n nachtelijk bos.
Gierzwaluwen ratelden, kikkers kwaakten en ook hoorden we de rijk gevarieerde zang van een nachtegaal. Zelfs hoorden we tegen de ochtend toen het schemerde en de zon nog net niet op was, het zingen van een roodborstje.
Na deze geheimzinnige belevenis gingen we bijna elke nacht het bos in om te luisteren. We leerden veel geheimen kennen. Drie maanden lang werden de takkelingen nog begeleid door hun ouders. Tot het juni werd. Toen waren de jonge uilen volwassen en gingen een eigen leven leiden. Wij zeiden tegen elkaar ‘dat doen we volgend jaar weer.
Jozien Bos

Gemaakt door Chloe Louwerse