Melis de Jonge 1 t/m 8
Melis de Jong deel 1
De oude burcht.
Het was al donker toen de dassenfamilie zonder pardon uit hun burcht werd gezet. Maar waarom?
Ze wisten het niet. Daar stonden ze, met z’n achten, pa en ma en zes kinderen, onthutst en verloren dachten ze aan hun mooie burcht met verschillende verdiepingen, vele kamers en lange gangen aan de ene kant van het spoor eindigend in het bos en aan de andere kant was er het ondoordringbare struikgewas wat bescherming bood.
En nu stonden ze daar alsof ze zwervers waren en wisten niet hoe het verder moest. De ouders treurenden, maar hun jongste drie kinderen begrepen het verdriet van hun ouders niet. Ze werden ongeduldig en plots renden ze weg over het spoor heen en weer over de rails.
Ze buitelden over elkaar heen. ‘PAS OP!!!” riepen pa en ma tegelijkertijd. Ze keken angstig in de verte, maar hun jongen waren verdiept in hun spel. Weer riepen ze “KIJK UIT!! Nog luisterden ze niet, ze zagen alleen, maar die lange glanzende zwarte rails.
Met angst en beven zagen hun ouders in de verte een daverend monster razendsnel naderbij komen. Bijna was het bij hun jongen toen het plotseling piepte en toen hoorden ze gierend snerpen van staal op staal.
Met gillende remmen kwam het gevaarte tot stilstand. Hun jongen rolden holderdebolder van het talud naar beneden. Sprakeloos stonden ze te kijken. Het monster was uit de rails gelopen en de bovenleiding leek defect, maar wat veel erger was: hun burcht hun prachtige burcht was compleet ingestort. De ingang was niet meer te zien door de ravage van dit ongeluk. Ineens begrepen ze dat ze, maar ternauwernood aan dit onheil waren ontsnapt. Als de wiedeweerga verdwenen ze met z’n allen in het bos.
De volgende dag stonden de kranten vol van dit vreemde spoorwegongeluk. Grote foto’s prijkten op de voorpagina. Uitgebreid werd uit de doeken gedaan hoe de mensen de dassenburcht ontdekt hadden en bang waren geweest dat door ondermijning van de spoordijk er instortingsgevaar zou zijn.
De dassen hadden zich nog op tijd weten te redden, maar voor de burcht was het te laat geweest.
Nu moest de ravage weggewerkt worden en het spoor hersteld. Voor de dassen werd diep in het bos een eenvoudige burcht gegraven.
Jozien Bos
Melis de Jong op weg 2
De dassenfamilie was snel in het bos verdwenen. Het was zaak een plek te vinden om opnieuw een burcht te kunnen graven. Ze waren al diep in het bos toen ze op een opening stuitten. Het leek een ingang van een hol. Nieuwsgierig keken ze naar binnen. Toen liepen ze naar binnen. Het was een lange gang. Het leek op een dassengang, maar het rook niet naar das. Vreemd. Toen zeiden de ouders, ‘kom kinderen daar gaan we gauw iets aan doen. We hebben geluk, hier is het veilig.’ Samen met de drie oudste jongen sleepten ze gras, bladeren en plantenresten naar binnen.
De kleinste drie vielen hun nieuwe kamertje al gauw in slaap. De oudste drie jongen stonden nog wat onwennig te kijken. Plots zei een jonge das, ‘pa, ma, ik blijf hier niet. Ik ben groot genoeg om weg te gaan en om zelf naar een plek te zoeken’. ‘ het ga je goed jongen’, zeiden z’n ouders en zwaaiden hem uit, maar wat de dassen niet wisten was dat deze burcht was gegraven door mensen. Door dezelfde mensen die de dassen op straat hadden gezet. Nadat de jonge das afscheid genomen had van zijn familie wilde hij op pad gaan. Waarheen dat wist hij nog niet. Dat deed er ook niet toe.
Om er over na te denken ging hij tegen een boom zitten en stak een vinger in de lucht. Hij voelde de wind er langs strijken. Het was een zachte bries. De wind fluisterde in z’n oor: ‘ ga je met me mee?’ ‘Waarom niet’, zei de das en samen gingen ze op weg. Na een poos lieten ze het bos achter zich. De das liep langs paden en greppels, over velden en door struikgewas. Uiteindelijk stond hij voor de Gelderse poort. Nieuwsgierig klopte hij, het bleef stil. Hij krabbelde aan het hout en riep: ‘hallo, is daar iemand?’ Het duurde lang, hij klopte weer. Nu hoorde hij rammelen, het leek of er iets of iemand aan de andere kant van de poort een sleutel tevoorschijn haalde.
De poort ging op een kiertje open en een stem morde: ‘ wat moet dat? Onzeker schuifelde de das heen en weer. Weer werd er iets gezegd: ‘ zwervers komen er niet in. Van gespuis moeten we hier niets hebben.’ Verbouwereerd kuchte de das en mompelde: ‘uh uh, gespuis?’ Toen vroeg de stem ‘wat kom je doen?’
Nu rechtte de das z’n rug en antwoordde ‘het gaat om een burcht ziet u?’ Deva die de poort bewaakte veerde op. ‘Een burcht zegt u? Dat klinkt goed. Ze zwaaide de poort open en ging verder: ‘een burcht. Bent u van adel? Een baron of een graaf misschien?’ Het antwoord kwam luid en duidelijk, ‘ja, jajazeker.
Ik graaf. ’Opgetogen verwelkomde Deva hem‘ een graaf. Fantastisch. Lieden van stand kunnen we hier goed gebruiken. Komt u verder heer graaf. Opgelucht wandelde de das het land van Maas en Waal binnen.
Jozien Bos
Melis de Jong op weg 3
De jonge das stond nog wat onwennig te kijken. Hij wist niet waarin hij terecht gekomen was. Net wilde hij deze nieuwe omgeving gaan bekijken toen er een zwarte vogel neerstreek en nieuwsgierig heen en weer trippelde, dan weer voor de das en dan achter hem en om hem heen. Onderzoekend nam hij de vreemdeling in zich op. ‘Nieuw hier?’ ‘Jazeker’, antwoordde de das en liep verder.
Maar de vogel ging verder ‘weet u waar u bent?’ Welnee’, zei de das. En toen ‘het is mooi hier.’ Dit antwoord beviel de vogel en hij kraste mededeelzaam: ‘ik leef hier al mijn hele leven lang. Hier in het land van Maas en Waal is het goed toeven’. ‘Juist. Dank u’, antwoordde de das, ‘net wat ik zoek’. Hierna ging hij zijn eigen weg.
Hij keek onder de struiken, lette op hellingen en dichtheid van begroeiingen. Het leek een ooibos te zijn. Hier zou hij vast een geschikte plek vinden.
De das stond te peinzen en tuurde in de verte. Een eindje verderop zag hij dicht struikgewas. Daar wilde hij gaan kijken. Toen hij dichterbij kwam, vond hij al de hem bekende putjes in de grond met uitwerpselen en wist direct dat onder die struik de ingang was van een dassenburg.
Een keurige familie die het daarbinnen netjes houden, dacht hij en liep er naar toe, tilde de struik op en keek. Ja, het was een ingang en het rook naar das.
Nieuwsgierig stapte hij naar binnen, liep de gang in over een met geurig gras bedekte bodem. Hij kwam in een kamer. Daar vond hij een hele dassenfamilie bij elkaar. Ze verwelkomden hem en wilden weten waar hij vandaan kwam.
De nieuwkomer vertelde over de ramp onder de spoordijk waarbij hun burcht was ingestort en dat ze op het nippertje waren ontkomen. De familie luisterde gespannen. Verbijsterd vroegen ze toen “waar blijft er nog plek over voor ons soort dieren, vreedzaam als we zijn.’ Maar de jonge das deelde die zorg niet en zei vrolijk ‘jullie wonen hier prachtig op een veilige plek. Zoiets vind ik ook heus wel’.
En toen vertelde hij hoe zijn ouders met hun jongen in het bos een nieuw gegraven burcht hadden gevonden. ‘ Wat een geluk’, zei de oudste das. En daarna namen ze afscheid van elkaar.
Jozien Bos
Melis de Jonge vindt z’n bestemming 4
Burgemeester Ransuil zat op z’n tak in de boom die zijn ambtswoning was. Er gingen geruchten, had hij vernomen, maar hij wist er niet het fijne van. Daarom wachtte hij op zijn boodschapper Ra de raaf. Die kom elk moment komen aanvliegen. Wel had Deva, de godin van geneugten hem ingefluisterd dat ze een vreemdeling, een zogenaamde graaf had binnengelaten door de Gelderse poot, maar Deva vertrouwde hij niet. Nee, hij wachtte liever op z’n betrouwbare raaf.
Ra de raaf had gewacht op de jonge das net buiten de ingang waarin de das verdwenen was. Nu zag hij hem opgewekt naar buiten komen en begroette hem ‘ha, daar bent u. Ik zal u naar onze burgemeester brengen. Hij verwacht u.' Waarom hij naar de burgemeester moest wist de das niet. Hij zocht alleen maar een plek om een burcht te graven. Maar de raaf zei, ‘ik zal boven u vliegen en wijs u de weg.’ En zoals de jonge das eerder met de wind was mee gegaan, zo volgde hij nu de raaf.
Het was nog een hele tippel en toen vroeg hij ‘waar ben ik en hoe heet het hier?' We zijn in de uiterwaarden van Beuningen en Ransuil is onze burgemeester. Hij wil persoonlijk kennis met u maken’. Das liep door onder de vleugels van Ra. Ondertussen was de lucht betrokken, wolken pakten zich samen. De eerste regendruppels vielen. En tegen de tijd dat ze aankwamen onder de boom waar de burgemeester resideerde regende het pijpenstelen.
De aarde was binnen de kortste keren doorweekt. Zodat overal regenwormen uit de grond naar boven kwamen. Ook zag de das slakken aan jonge blaadjes hangen. Zelfs kwamen de paddenstoelen razendsnel tevoorschijn. Hij wilde al bijna aan dit heerlijke maal beginnen toen Ra de raaf hem tegen hield en de burgemeester hem verwelkende met de woorden: ‘uw edele graaf, de mare is u vooruit gesneld. Mijn boodschapper Ra de raaf en Deva de godin van geneugten hebben ons voorbereid op uw komst. Wees welkom en vertel me hoe is uw naam, waar komt u vandaan en bent u werkelijk een graaf?’
De jonge das was verbaasd, zo officieel was het vond hij. Maar hij antwoordde beleefd. ‘Mijn naam is Melis de jonge. Mijn voorouders waren de graven van Wallonië. Zij beheerden en beschermden de bossen aldaar.’ Mijn ouders trokken naar het Noorden in het Maasdal, hun burcht was mijn geboorteburcht. Mijn ouders werkten niet. Want dat graven werk verrichtten was in onbruik geraakt. Wel hadden zij de eretitel van graaf geërfd.
En zodoende erfde ik die titel van mijn ouders. De burcht waarin ik geboren ben is jammerlijk ingestort doordat er monsterlijke gevaarten overheen denderden. Daarom ben ik nu hier om een geschikte plek te zoeken waar ik een burcht kan graven.’ De burgemeester zweeg. Hij had peinzend geluisterd en nu trok hij een diepe rimpel in z’n kop. Voorzichtig begon hij verder te vragen: ‘u zei, graven werken niet meer. Wil dat zeggen dat ook u niet werkt?’ Daar moest Melis over nadenken. Hij had nog nooit gewerkt. Zelfs nog geen gang gegraven. Eigenlijk wist hij niet eens wat hij anders dan dat zou kunnen. Maar wel had hij van adeldom gehoord en toen zei hij ''nou ja, wat is werk. Noblesse oblige natuurlijk’. Daar had de burgemeester nog nooit van gehoord, maar het klonk goed vond hij. Daarom vervolgde hij: ‘onze Deva van geneugten heeft door te regenen een welkomstmaaltijd voor u bereid.
Ik zou zeggen Tast toe, en vogels, kippen en konijnen, iedereen mag mee-eten. Na dit feestmaal komen we ter zake. Ik zal de raad bijeen roepen en dan spreken we elkaar weer’
Jozien Bos
Melis de Jonge in de uiterwaarden van Beuningen 5
Het welkomsmaal was in volle gang toen Merel om stilte vroeg om een lied in te zetten. Melis de jonge luisterde aandachtig.
Ook de andere dieren zaten ineens roerloos naar de zangvogel te luisteren. Een konijn fluisterde tegen Melis de jonge: ‘ hoor je dat? Hij zingt je toe. Het is een welkomstlied’. Toen wist de das het zeker, hier wilde hij wonen. Toen iedereen verzadigd was en voldaan achterover leunde, had de burgemeester de raad verzameld en begon, ‘nu ter zake'. U zoekt een geschikte plek, maar eerst dit: ‘het is ten strengste verboden om in de dijk te graven.’ Dat had hij niet hoeven zeggen.
Melis dacht met heimwee aan de burcht onder de spoordijk. Nooit zou hij nog in een dijk durven graven. Ransuil ging verder: ‘degene die hier de omgeving het beste kent en de mogelijkheden kan beoordelen is Ra de raaf'. U kent hem al. Hij zal met u meegaan om het terrein te verkennen. Dan ten tweede: ‘er mag niet in de buurt van het overloopmeer gegraven worden. Duidelijk?’ ‘Duidelijk’, zei Melis. Hierna gingen ze op weg.
Eerst wees de raaf hem op het hoogste gebied, waar de koeien en de paarden naartoe gaan als het water hoog staat. ‘Prachtige plek’, zei Melis, ‘maar die kudden, dat bevalt me niet’.
Maar de raaf verzekerde hem dat hij van deze dieren niets te vrezen had. Melis zei niets, maar had z’n twijfels. Een denderende kudde koeien of paarden? Maar ze liepen alweer verder. Onder de brug misschien, opperde de raaf. ‘ Nee nee, zo dicht bij het water, nee, ik houd niet van water’. Melis huiverde. Toen besloten ze de volgende keer verder te zoeken.
Jozien Bos
Melis de Jonge ontmoet Castor de bever en Zoef de haas. 6
Ra de raaf nam de jonge das overal naartoe. Ze doorkruisten het hele gebied. Zorgvuldig bekeek de das alle mogelijkheden. Ze liepen langs een nevengeul toen de das daar aan de waterkant Castor de bever zag liggen.
De bever keek nieuwsgierig op, het bericht over de nieuwe graaf had hem inmiddels ook bereikt. ‘Ook burchtenbouw?' vroeg hij?
Das antwoordde ‘nee nee, ik bouw niet. Ik graaf‘. U knaagt?’ ‘ Klopt’, zei de bever, ik knaag, u graaft.’ ‘Interessant’ vond de das en hij vroeg ‘zo dicht bij het water?'
Krijgt u dan geen overstromingen en water in uw burcht?’ Castor lachte en riep vrolijk, ‘nou en of, hoe natter hoe lekkerder.’ Toen hield de bever het voor gezien, hij ging op zoek naar een lekkere dikke tak om in te knagen. De das keek vol bewondering toe.
Nu zag hij pas de prachtige oranje lange voortanden van de bever. Hij keek naar z’n eigen korte voorpoten en toen naar het soort poten van de bever. Met zulke flappen kon je niet graven natuurlijk, dacht hij. Uiteindelijk zei hij ‘tja, ik begrijp het geloof ik.
Maar ik zoek het hogerop.’ ‘Aha u houdt niet van natte voeten’, zei Castor en werkte verder. Melis en de raaf gingen ook weer verder. Uiteindelijk vond de das een mooie plek tussen de brug van Ewijk en het bankje bij de veerpont. ‘Dit wordt het' zei hij tegen de raaf. ‘Dan ga ik het de burgemeester vertellen’, zei de vogel en vloog weg.
Melis onderzocht de plek van alle kanten om te bepalen waar de eerste ingang zou komen. Net wilde hij met graven beginnen toen hij op z’n schouder werd getikt. Het was Zoef de haas. ‘Ga je hier wonen? Dan worden we buren. Ik woon daar, iets hogerop, kom maar kijken’. Melis liep de haas achterna. Zoef liet hem zien waar hij woonde. Het was op een open plek in het struikgewas.
Ongelovig keek de das naar een kale iets uitgeholde zanderige plek. ‘Is dit je woonstek?’ Vroeg hij terwijl hij probeerde niet te laten merken hoe armetierig hij dit vond. Zoef grinnikte zorgeloos 'voor zolang het duurt‘, zei hij. Melis zei vriendelijk ‘kom af en toe maar eens buurten of kom schuilen als het regent. Maar toen ging hij dan toch echt aan het werk. Hij begon te graven. Graspollen en aardkluiten vlogen door de lucht. Het duurde niet lang of je zag hem niet meer, hij verdween achter een storm van grond, het begin van de gang werd naar buiten gewerkt.
Jozien Bos
Melis de Jonge en het konijn 7
De jonge das had een eind gegraven en begon de aarde naar buiten te werken. Hij was druk bezig de losse grond buiten het hol op te ruimen. Even stond hij uit te puffen toen ineens een konijn aan kwam huppelen. Ook konijn wilde de nieuweling leren kennen. Hij snuffelde vrijmoedig aan de staart van de das. Melis giechelde ‘je kietelt‘, zei hij. ‘Kom je hier wonen?’ Vroeg konijn. ‘Ik heb mijn burcht een eindje verderop. Je mag best bij ons wonen hoor, dat is gezellig. We zijn al met z’n tienen’. Das knikte vriendelijk, maar schudde toen z’n kop. ‘Ach’, zei hij, ‘heel vriendelijk. Hoe heet je?’ ‘Babbel is mijn naam, mijn broertje is Knabbel en de rest leer je nog wel kennen. Melis ging hier niet op in, maar begon uit te leggen 'het is natuurlijk goed bedoeld, dat waardeer ik zeer. Maar het zou niet passend zijn als een graaf zich onder het gewone volk beweegt. Ik dank u zeer'.
Hierna ging hij weer naar binnen om zijn burcht verder uit te graven. Konijn keek hem na. Hij begreep niet wat de das ervan weerhield om bij hem te komen wonen. Van standsverschil had hij nog nooit gehoord. Maar het deerde hem niet. Hij was alweer terug gehold om het nieuwtje rond te vertellen en hij wilde weer rollebollen met z’n allen.
Jozien Bos
Melis de Jonge 8
Hoe het gekomen was had niemand gezien, zelfs Ra de raaf had haar niet opgemerkt. Maar plots was de jonge das niet meer alleen. Dat bleek toen burgemeester Ransuil samen met zijn hele raad naar de nieuwe vestiging van de jonge das gekomen was. Ze vonden niet, maar 1 das, nee het waren er twee. Ze zaten samen tegen de helling voor de ingang van hun burcht. Het werd een belangrijke plechtigheid. Ransuil schraapte z’n keel, schudde z’n veren en rechte z’n rug. Hij begon:
Wel wel, ik zie dat uw edele niet meer alleen is.’ ‘Ik ben Melina’, en Melis voegde daar aan toe ‘ ‘ zij is gravin Melina, met uw welnemen.’ De burgemeester was te verbaasd om zijn speech aan te passen aan deze onverwachte situatie.
Hij trok zich terug om dit met de raad te bespreken. Maar dat duurde maar even. Want de hele raad vond dat de plechtigheid gewoon door moest gaan. Juist wel. ‘ Want’, zei Heron de reiger, ‘wat is er feestelijker dan dat er nu een hele familie van adel komt’. Zo had Ransuil het nog niet bekeken en hij improviseerde een welkomstspeech. ‘ ‘ uw edele Melis de Jonge en vrouwe Melina. Het doet ons deugd dat u zo snel al zich thuis voelt in onze uiterwaard. Ik wil u nu officieel installeren als graaf en gravin van Beuningen.
Wel is het de bedoeling dat u beiden bij officieel gelegenheden aanwezig zult zijn om de adeldom te vertegenwoordigen. Het zal ons Beuningen verheffen. Gaat u daarmee accord?’ Melina stapte naar voren. ‘Nog nooit werden dassen zo vriendelijk ontvangen’. Melis knikte instemmend en vulde haar aan. ‘Het is ons een eer aan uw verzoek te voldoen.’ Maar de burgemeester was nog niet klaar. Hij vervolgde: ‘ À propos, de gelegenheden die ik bedoel zijn lintjes knippen bij openingen, werkbezoeken van het koninklijk paar begeleiden en dit alles dient u onbezoldigd te doen. Want er dreigt een begroting tekort bij de gemeente Beuningen. De graaf knikte en antwoordde beschaafd: ‘ zoals gezegd heer Ransuil, noblesse oblige, nietwaar?’
Einde.
Jozien Bos

Gemaakt door Pim Louwerse