Over koeien gesproken 1 t/m 2


Over koeien gesproken. 1

Iedereen die wel eens over de dijk wandelt of in de uiterwaarden struint kent ze wel. De kudde rode geuzen, wat sinds 2005 een officieel Nederlands ras is. Dit na kruising van het brandrode rund met de Franse Saler. De laatste koos men omdat dit ras goed de winter doorkomt zonder veel verzorging. De naam Rode Geus is dan ook echt als geuzennaam bedoeld. Het toeval wil dat ik die Franse Salers goed ken en dat is de aanleiding voor mijn verhaal. 

In het voorjaar van 2007 vertrokken we uit Nederland om neer te strijken in Frankrijk. We hadden een huis gekocht in de Montagne Bourbonnaise zo’n 6 km buiten het bergdorpje Chatel montagne. Op 21 maart slingerde de verhuiswagen naar boven de bergen in tot hij stopte voor ‘le Treillut’ ons huis. Het lag op zo’n 750 meter hoogte tegen de zuidelijke helling van ‘Le Grand Roc’, met uitzicht op de vallei en in de verte de Pui de Dome, de oude vulkanische berg bij Clermont Ferrant. We vonden het een waar paradijs. Met de Franse buren op 1 km afstand hadden we al kennis gemaakt toen we daar logeerden om het koopcontract te tekenen. Vriendelijke behulpzame mensen met 3 bijna volwassen kinderen. We moesten wennen in deze andere cultuur aan hun gewoonten en gebruiken. Zoals het begroeten. Handen geven doet men niet, in plaats daarvan geeft men op iedere wang een vluchtige kus en vraagt ‘ça va?’ Je antwoordt met hetzelfde, maar dan zonder vraagteken. En nooit vergeten bij het weggaan ‘bon journee’ te zeggen. Ik zag zelfs de bakker zich over de toonbank buigen om een bekende klant te kussen. 

Iedere ochtend reed de factrice, de Franse postbode, met haar auto langs, stopte om persoonlijk aan de keukendeur de post te overhandigen. Ik dacht dat dit de gewoonte was. Tot ze op een keer ‘boit au lait’ of zoiets zei. Mijn schoolfrans was lang geleden en melk had ik niet in huis. Dat probeerde ik haar duidelijk te maken. Maar ze begreep mij niet en tikte driftig met haar wijsvinger op de brieven terwijl ze met stemverheffing herhaalde ‘boite aux lettres!’ Och ja, natuurlijk. Er moest een postbak komen. Daar zorgden we voor. In de haag aan de weg kwam een paal met postbak eraan bevestigd. Ik was net begonnen om daarnaast een kruidentuintje aan te leggen. Peterselie, selderie en koriander had ik al gezaaid. En ook dille en tijm.

Een paar dagen later kwamen we thuis van de boodschappen en kregen de schrik van ons leven. Het tuintje was volledig verwoest, alles vertrapt. En de postbak lag met paal en al een eind verderop lans de weg. Wat was er gebeurd? Welk monster was hier doorheen gebanjerd? Maar we zagen niets of niemand meer. Alles was rustig. Ik liep naar de buren en vroeg aan hen wat er gebeurd zou kunnen zijn. Frederic glimlachte breed en vertelde dat het waarschijnlijk de kudde koeien van zijn broer Jean Ives was geweest. Want die breken soms uit en zwerven dan door de bossen of langs de wegen. En ons huis lag niet zo ver van zijn weidegronden. Hij gaf me het telefoonnummer van zijn broer.

 Het kruidentuintje voor het huis gaf ik op. De moestuin achter het huis was belangrijker. Daar werkten we met grote ijver in. Want we wilden proberen zo zelfvoorzienend mogelijk te leven. Op een dag keek ik vanuit het keukenraam naar onze moestuin en zag een hele kudde koeien er doorheen drentelen. Dit moest dan zeker de kudde van Jean Ives zijn. Ik belde hem op: ‘les vaches sont ici, dans mon potager.’ Hij antwoordde: ‘bon, j’arrive’. En na een minuut of tien stopte zijn auto, hij sprong eruit en tot mijn verbazing liep hij niet naar de koeien om ze uit mijn moestuin te drijven. Nee, hij begon te zingen. ‘Oei joei ooloa oei hoei oaoloa’ het klonk helder door de vallei. ‘Oei oei oaoloa oaloaloa‘, de echo weergalmde in de bergen. En toen zag ik het wonder gebeuren. De koe met de koebel keek op, draaide haar kop om naar het gezang en begon te lopen. Zij was kennelijk de leidster. Want toen kwam de hele kudde in beweging. En als door een magneet aangetrokken liepen ze in een lange rij achter de boer aan, de weg af, de heuvel op, waarna ze verdwenen in het bos op weg naar de weidegronden erachter. Deze keer was ik te laat geweest met bellen, ze hadden de moestuin al vertrapt. Maar ik had wel de koebel ontdekt. Dat was belangrijk. Voortaan, als ik vanuit de bossen of uit de vallei de koebel hoorde naderen belde ik direct naar Jean Ives. ‘Je suis Josephine du treillut. Les vaches sont en route. Elles sont presque ici.’ Het ritueel herhaalde zich. Hoe vaak dit is gebeurd weet ik niet meer. Wel zo vaak dat ik het zingen leerde. We noemden Jean Ives de koeienzanger. En die koeien van hem waren de Franse Salers. Ik heb ze goed kunnen bekijken. Indrukwekkende lange wijduitstaande horens en wat een prachtige dikke roodbruine vacht.

Jozien Bos


Over koeien gesproken 2

 En nu wonen we alweer een aantal jaren hier in Beuningen. Dat was ook weer wennen. Maar gelukkig kunnen we zo via het buitengebied naar de dijk lopen. Vaak struin ik in de uiterwaarden. En nu gebeurde het dat ik vorig jaar augustus op een vroege ochtend naar de veerpont was gewandeld. Het was stil, de rivier rustig en er voeren op dat moment geen schepen voorbij. Het water kabbelde zacht tegen de steiger. Ik ging op het bankje zitten en wachtte op de veerman. Het was prettig zo in de schaduw en ik zat naar de rivier te kijken. Zo mijmerde ik en genoot. Plots was er hoefgetrappel vlak naast me. Ik keek geschrokken op. Maar de drie kalveren vlak voor het bankje waren ook geschrokken. Ze hadden mij niet zien zitten. Met haastige sprongen schoten ze opzij het struweel in en zo snel als ze gekomen waren, zo snel waren ze ook weer verdwenen. Het was weer stil. Een momentje maar.

Weer klonk er lawaai, nu dreunde de grond en weer keek ik op, het dreunen kwam snel dichterbij. En toen zag ik de hele kudde rode geuzen denderend op me af stormen. Vlak voor mijn voeten stonden ze stil, snuivend en met wild schuddende koppen, hoeven schraapten over de grond. En ik zat daar, als vastgenageld doodstil omringd door deze woeste koeien. Wat moest ik doen. Wel begreep ik dat ze hun kalveren kwijt waren. Toen dacht ik aan Jean Ive, de koeienzanger en wist wat me te doen stond. Zingen! Een beetje onzeker begon ik. ‘Joeiijoei oeia oeia olloa olloaa’. Het klonk goed vond ik en ging enthousiast door, ‘oei oei joe joe oeia hoeia olala olala,.’ Zou het wonder gebeuren? Voorzichtig keek ik op. En ja, ze waren gekalmeerd, snoven niet meer en ook schraapten er geen hoeven meer over de grond. Langzaam stond ik op terwijl ik praatte.

‘Ja, jullie zij ongerust, dat begrijp ik wel, jullie zijn drie kalveren kwijt’. Ik zette het lied weer in. ‘Joei joei oei loeialala joei hoei oeiloa oei oloa la ‘kalmaja kalmaja oja ja oloaja ja’. Nu kwam er beweging in de groep. Langzaam draaiden ze zich om. Ik liep er achter en zong. Soms keken ze om en luisterden even ‘joeijoei oehoe oehoeaaja ja. Ollaa ollooaa la la’. Ik hield nu de juiste afstand en opeens doken de drie kalveren weer tevoorschijn en verdwenen tussen hun moeders. Voor mij was de doorgang naar de dijk vrij. Ik zette mijn lied weer in ‘oeloeia oeiloeiaa la oloa oloa oloa’. Ik kreeg er zelf steeds meer plezier in. Maar het leek ook effect te hebben, want ik zag dat de kudde, nu de kalveren weer veilig tussen hen in waren, dat ze met z’n allen waren gaan liggen in het veld. Nu kon ik verder naar de dijk terug. Maar dacht ik dat de weg nu vrij was dan kwam ik toch nog bedrogen uit. Ik kon het hek niet door want daar was een groepje pinken aan het donderjagen. Ze sprongen om elkaar heen wild trappend en bokkend. Mij hadden ze niet in de gaten. Langzaam liep ik ernaar toe, rustig zangerig pratend, ‘kalm maar, kalm maar lala ja ja’. Toen ik vlak bij was hoorden ze me plotseling wil, ze keken naar me om en met wilde sprongen haastten ze zich de bosjes in en verdwenen in de richting van Ewijk. Ik opende het hek en verliet hun territorium. Het was een bijzondere ervaring geweest. Nog niet eerder had ik de rode geuzen van zo dichtbij kunnen bekijken. Wat een prachtige dieren en wat lijken ze veel op de Franse Salers.

 Jozien Bos


 

     Gemaakt door Pim Louwerse