Het is zomer 1970. Met een snelle, sierlijke beweging zet mijn vader zijn handtekening onder de brief van de Koninklijke Landmacht en geeft daarmee toestemming voor mijn vrijwillige uitzending naar het verre Suriname. Veertien maanden zal ik ver weg van huis zijn in een voor mij totaal onbekende wereld. Naïef als ik ben besef ik nu nog niet dat het een periode zal worden die mijn leven totaal zal veranderen, waar ik tot aan mijn dood de mooiste herinneringen aan zal hebben en beste vrienden aan zal overhouden. En zal leren fotograferen.
Eind 1970 doe ik mijn examen Letterzetten en Grafische technieken. Mijn oproep voor militaire dienst ligt dan al thuis en voor het laatste onderdeel van mijn examen moet ik enkele dagen uitstel hebben. Ik slaag voor alle onderdelen en later blijkt, ik loop dan al diep in het Surinaamse oerwoud kauwend op een stuk rietsuiker, dat mijn examenresultaten zo goed waren dat mij daarvoor de Gerrit Jan Thiemeprijs wordt toegekend. Op dat moment doet het me weinig. De indrukken van dit mooie land, de altijd aanwezige zeiknatte hitte, de stank van zweet en de totale uitputting na een patrouille van drie dagen door een oerwoud dat steeds weer als muur voor me opdoemt, de prachtige Venezolaanse vrouw die een sinaasappel pelt op mijn rug als ik op haar lig. Zoveel indrukken. De snelheid waarmee ze verdwijnen en weer plaats maken voor nieuwe. Het is te veel. Nederland is ver weg, heel ver weg. In kampement op de Brownsberg luister ik naar Sergeants Peppers Lonely Hearts Club Band, zing Lucy in the Sky with Diamonds luidkeels mee en in Nickerie drink ik samen met Huub in een tropische nacht, de heimwee weg met een fles Teachers. Puur. Support your local bartender, staat er boven zijn bar in kampement Nickerie. Nou, dat doen we dan toch.